Verzoek om wijziging kinderalimentatie moet concreet zijn

3 april 2022 | Personen- en familierecht

Een gescheiden man dient een verzoek in tot wijziging van de kinderalimentatie voor zijn kinderen, maar geeft daarbij niet concreet aan wat hij wil. Daardoor kan er geen beslissing worden genomen en is het voor de moeder van de kinderen niet goed mogelijk om verweer te voeren, zo beslist de rechtbank Noord-Holland.

Een gescheiden man en vrouw hebben samen een jongmeerderjarig kind en twee minderjarige kinderen. Volgens het ouderschapsplan hebben de kinderen hun verblijfplaats bij de moeder en moet de vader aan de moeder per september 2015 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen betalen van 350 euro per kind per maand.

Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van december 2018 is deze kinderbijdrage aangepast en is bepaald dat de man per juli 2018 een kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen van 356 euro per maand voor het jongmeerderjarige kind, 291 euro per maand voor de minderjarige dochter en 34 euro per maand voor het andere minderjarige kind.

Hoofdverblijfplaats

De minderjarige dochter heeft van 2015 tot mei 2020 haar hoofdverblijfplaats bij de moeder gehad. Daarna kreeg ze haar hoofdverblijfplaats bij de vader, omdat ze graag weer in zijn stad wilde wonen en naar school wilde gaan. Sinds oktober 2021 woont de dochter weer bij haar moeder en op dit adres staat zij ook ingeschreven.

Wijziging kinderbijdrage

De vader vraagt de rechtbank nu om de beschikking van december 2018 aan te passen. Hij wil dat de rechtbank een kinderbijdrage voor de moeder vaststelt die de rechtbank juist acht, met ingang van een door de rechtbank juist geachte datum. Daarbij wil hij dat de moeder wordt veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat zij te veel heeft gekregen. Volgens hem is sprake van een wijziging in de omstandigheden, waardoor de bijdrage niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.

De vrouw stelt daarentegen dat de man de eerder vastgestelde kinderbijdrage niet of niet volledig heeft betaald. Ook betwist ze dat hij altijd alle voor de kinderen gemaakte kosten heeft voldaan. Ze wil niet dat de rechtbank de kinderbijdrage met terugwerkende kracht vaststelt, maar dat 30 juni 2021 (de datum van ontvangst van het door de man ingediende verzoekschrift) als ingangsdatum geldt. Volgens haar is bovendien helemaal geen sprake van gewijzigde omstandigheden.

Bij brief van 24 november 2021 heeft de vrouw ook een zelfstandig verzoek ingediend, waarin ze de rechtbank vraagt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dochter per 1 oktober 2021 bij de moeder is en dat de kinderbijslag voor dit kind vanaf die datum aan haar toekomt.

Belang minderjarig kind

Over het zelfstandige verzoek van de moeder oordeelt de rechtbank dat de minderjarige dochter er belang bij heeft dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Doorslaggevend daarbij is dat de dochter haar voorkeur duidelijk kenbaar heeft gemaakt en haar mening weegt in belangrijke mate mee in de beslissing. Als ingangsdatum van de nieuwe hoofdverblijfplaats noemt de rechtbank 1 oktober 2021.

Geen concreet verzoek

Het verzoek van de vader om de wijziging van de kinderbijdragen eerder te laten ingaan dan de datum van ontvangst van het verzoekschrift wijst de rechtbank af. Het was aan de man om een concreet verzoek met daarbij benodigde financiële documenten in te dienen, maar hij heeft dit nagelaten.

De rechtbank wijst er verder op dat de man weliswaar allerlei feiten en omstandigheden heeft opgesomd en cijfermatige uitwerkingen heeft gegeven per periode en met betrekking tot de verschillende kinderen, maar hij heeft niet concreet aangegeven wat hij nou precies van de rechtbank wil. Niet is duidelijk voor welk kind en over welke periode hij welk bedrag aan kinderbijdrage vraagt. Daardoor is voor de rechtbank niet duidelijk waarover moet worden beslist en is het voor de vrouw niet goed mogelijk om verweer te voeren.

Ook de verzoeken tot verrekening van zowel de vader als de moeder worden afgewezen: het is voor de rechtbank niet te doen om uit alle geldstromen af te leiden wie recht heeft op welk bedrag.

Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kinderbijslag voor de minderjarige dochter per 1 oktober 2021 aan haar toekomt, wijst de rechtbank eveneens af. Het is niet aan de rechtbank om hierover te oordelen, omdat het recht op kinderbijslag toekomt aan degene bij wie de minderjarige staat ingeschreven. Haar verzoek om de man per 1 januari 2022 een kinderbijdrage van 319 euro per maand te laten betalen voor de minderjarige dochter wordt wel toegewezen, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd.

ECLI:NL:RBNHO:2022:2739

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2022:2739 C/15/317902 / FA RK 21-3172 | 03-03-2022