Verzoek faillietverklaring was niet onrechtmatig

17 november 2021 | Insolventierecht

Een verhuurder van een woning wil de huurder failliet laten verklaren nu er een huurachterstand is ontstaan. Maar de huurder zegt ook nog geld te krijgen van de verhuurder en noemt de faillietverklaring onrechtmatig.

De verhuurder stelt dat de huurder nog 5.752 euro moet betalen voor de huur van een woonhuis. Deze huurt het huis voor tien maanden maar heeft vanaf de tweede maand niet meer betaald, ook niet na meerdere sommaties. Er is geen betalingsregeling getroffen. Een kantonrechter veroordeelde de huurder tot betaling van de huurtermijnen voor vijf maanden voor 3.321 euro, maar ook dat bedrag wordt niet betaald. De verhuurder wil de huurder failliet laten verklaren; zo hoopt hij tenminste nog íets te ontvangen.

De huurder beweert dat hij de woning na zes maanden heeft verlaten. Hij eist nog 6.221 euro van zijn huisbaas, voor kluswerkzaamheden aan de woning, en 5.000 euro voor immateriële schade. Dat alles is méér dan de vordering van de verhuurder. Maar de kantonrechter wijst dat af.

Meerdere schuldeisers

De Faillissementswet bepaalt dat een faillietverklaring wordt uitgesproken, indien ‘summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen’. Daarvoor moeten er meerdere andere schuldeisers zijn en moet tenminste één vordering opeisbaar zijn. En er zijn meerdere schuldeisers, zoals een ziektekostenverzekeraar (de huurder heeft enkele maanden geen premie betaald) en een woningbouwcorporatie. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt de opeisbare vordering.

Steunvorderingen

De rechtbank Rotterdam oordeelt daarentegen dat van het vorderingsrecht van de huurder op de verhuurder onvoldoende summierlijk is gebleken. Dat de huurder hoger beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de kantonrechter, doet niet af aan het bestaan van de vordering van de verhuurder. Nu de huurder niet kan aantonen dat hij de vordering van de woningcorporatie en de zorgverzekeraar heeft voldaan, staan die vorderingen vast. Daarmee staat het vorderingsrecht van de verhuurder vast, en zijn er feiten of omstandigheden die aantonen dat de huurder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De stelling van de huurder dat de verhuurder onrechtmatig handelt door zijn faillissement aan te vragen faalt dan ook. De verhuurder heeft belang bij zijn verzoek tot faillietverklaring, nu hij via het faillissement mogelijk betaling van (een deel van) zijn vordering kan krijgen.

ECLI:NL:RBROT:2021:10783

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | 16-11-2021