Een stel is voor de tweede keer met elkaar getrouwd, dit keer met een 'koude uitsluiting' in de huwelijkse voorwaarden. Wanneer de man een verzoek tot echtscheiding indient, beslist de rechtbank dat de voorwaarden niet redelijk en billijk zijn. Zowel de vrouw als de man gaan in hoger beroep.
De vrouw en de man zijn in 1989 voor het eerst met elkaar getrouwd. In 2001 gaan ze uit elkaar. Vijf jaar later stappen ze opnieuw met elkaar in het huwelijksbootje. Omdat de vrouw na de eerste scheiding met lege handen achterbleef, trouwen ze dit keer onder huwelijkse voorwaarden. Daarin staat dat de echtgenoten ‘met uitsluiting van gemeenschap van goederen zijn getrouwd’. Ook is erin bepaald dat zij het vermogen, dat van de ene echtgenoot ten bate van de andere echtgenoot is onttrokken, moeten vergoeden.
Nadat de man tijdens het tweede huwelijk een hersenstambloeding heeft gekregen, is het inkomen van het stel zo geslonken dat het niet meer volstaat om er de kosten van de huishouding van te betalen. Zowel de man als de vrouw moeten daarom interen op hun vermogen.
Vergoeding niet redelijk
De man dient een verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank Overijssel. De rechtbank beslist dat hij volgens de huwelijkse voorwaarden weliswaar recht heeft op een vergoeding van zijn privévermogen van de vrouw van ruim 400.000 euro en dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van haar privévermogen van de man van ruim 45.000 euro, maar dat deze uitkomst niet redelijk en billijk is. Dit zou namelijk betekenen dat de vrouw zonder middelen komt te zitten, terwijl de man en vrouw de huwelijkse voorwaarden in hun tweede huwelijk juist zijn aangegaan om zo'n situatie te voorkomen. De rechtbank komt uit op een vergoeding voor de man van 135.000 euro: dit bedrag bestaat uit een deel van de bankrekening en een deel van de waarde van de auto. Zowel de man als de vrouw gaan tegen deze beslissing in hoger beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden.
De man eist dat de beschikking wordt vernietigd en dat de vrouw de volledige vergoeding betaalt. De vrouw is het onder meer niet eens met de overweging van de rechtbank dat het privévermogen van de man tot haar privévermogen is gaan behoren, maar die grief en ook een tweede grief faalt.
Interen op vermogen
De man voert bij het hof aan dat zijn privévermogen in bezit is gekomen van de vrouw en dat zij dit aan hem moet terugbetalen. Hij zou het bestuur over dit vermogen niet vrijwillig aan haar hebben overgedragen. Na zijn hersenstambloeding zou zij naar eigen inzicht hebben gehandeld, waardoor zijn vermogen is verdwenen. Voor dat handelen is zij geheel verantwoordelijk en aansprakelijk, zo stelt hij.
Volgens de vrouw heeft zij na de hersenstambloeding van de man eerst haar eigen vermogen gebruikt om de kosten van de huishouding te betalen, en daarna pas het vermogen van de man.
Kosten onmogelijk te herleiden
Ook het hof vindt dat het niet redelijk en billijk om de man een vergoeding toe te kennen van ruim 3,5 ton (ruim 4 ton min de vergoeding voor de vrouw van ruim 45.000 euro). Daarbij wijst het hof erop dat er in de huwelijkse voorwaarden, naast de ‘koude uitsluiting’, een vervalbeding is opgenomen, waarbij het recht op terugvordering van wat teveel is betaald aan de huishoudkosten na één jaar vervalt. Ook acht het hof van belang dat de man en vrouw allebei ondernemer zijn geweest, tijdens hun huwelijk onroerend goed hebben gekocht en verkocht en een luxe leven hebben geleid met een royaal uitgavenpatroon. Hun eerste huwelijk dateert van zo'n 30 jaar terug. Net als de rechtbank constateert ook het hof dat het na al die jaren lastig is om alle feiten en omstandigheden te herleiden. Ook is het onmogelijk alle financiële transacties en verschuivingen in het vermogen terug te halen. Maar, zo oordeelt het hof, dit komt voor rekening en risico van de man en vrouw.
De man heeft daarnaast onvoldoende weersproken dat de vrouw het belang van de man voor ogen heeft gehad. De vrouw heeft daarentegen wél aangetoond dat haar vermogen grotendeels is gebruikt voor de kosten van de huishouding, en voor aanpassingen aan de woningen die nodig waren voor de man. Het argument dat hij na zijn hersenstambloeding wilsonbekwaam is geworden, volgt het hof niet: de man heeft voor de transacties steeds toestemming gegeven en, in het bijzijn van de notaris, zijn handtekening gezet onder notariële akten.
Het gerechtshof concludeert dan ook net als de rechtbank: de man komt een vergoeding van zijn privévermogen toe van 135.000 euro.
ECLI:NL:GHARL:2020:9203