Schuldeisers hoeven niet akkoord te gaan met dwangakkoord

16 februari 2022 | Insolventierecht

Een vrouw heeft een schuld van ruim 160.000 euro bij zes schuldeisers. Haar familie stelt een bedrag van 10.000 euro ter beschikking, waarmee elke schuldeiser 6,14 procent van zijn vordering zou krijgen. Hoewel vier schuldeisers hiermee akkoord gaan, zijn de twee grootste schuldeisers het hier niet mee eens. Hierop vraagt de vrouw de rechtbank hen een dwangakkoord op te leggen.

De vrouw heeft meerdere aanbiedingsbrieven verstuurd naar de schuldeisers. In haar eerste aanbod is een bedrag genoemd van 2.500 euro, waardoor de schuldeisers elk 1,26 procent van hun geld zouden terugkrijgen. Later is dit bedrag verhoogd naar 10.000 euro. In het eerste aanbod is ook uitgelegd dat de schulden van de vrouw zijn gemaakt door haar ex-echtgenoot. De twee waren in gemeenschap van goederen getrouwd, waardoor ook de vrouw aansprakelijk was voor het faillissement van de man.

Tijdens de zitting bij de rechtbank Rotterdam vertelt de vrouw echter een ander verhaal. Daar zegt ze dat zij en haar partner buiten gemeenschap van goederen getrouwd waren, en dat de schulden daarom alleen op haar te verhalen zijn.

Op dit moment huurt de vrouw een kamer in het huis van haar ex-partner, omdat zij geen appartement kan vinden. De vrouw heeft nog maar weinig contact met haar ex, maar ze zijn niet vervelend uit elkaar gegaan en de man draagt bij in de kosten van de kinderen. Hoewel dit geen officiële alimentatie is, is de vrouw tevreden met de huidige regeling. Ze heeft bovendien werk in een winkel, wat op basis van een contract voor onbepaalde tijd zou zijn.

Afkoop van de schulden

Volgens de bank, een van de twee grootste schuldeisers, is hier geen sprake van een schuldbemiddelingstraject volgens de minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (msnp), maar gaat het eerder om een poging tot ‘simpele’ afkoop van de schulden zonder de inspanningen die bij een msnp-traject horen. Er wordt daarnaast in geen van de voorstellen aangegeven waarom de vrouw geen beschermingsbewind, budgetbeheer of schuldhulpverlening wenst.

Ook is het voorstel niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd, zo stelt de bank. Zo is het niet duidelijk of de arbeidsovereenkomst van de vrouw voor onbepaalde tijd is, en ook niet of zij nog in de winkel werkzaam is. Verder lijkt de reiskostenvergoeding niet te kloppen. De vrouw krijgt een bedrag van 300 euro, terwijl dit volgens de berekening van de bank tussen de 150 en 200 euro zou moeten zijn. De rest van deze 300 euro zou dan als inkomen gezien moeten worden, waarmee zij de schulden zou kunnen aflossen. Daarnaast is onduidelijk wie de schulden heeft veroorzaakt, hoe de financiën tussen de ex-partners nu geregeld zijn en waarom de vrouw bij de echtscheiding niet de helft van de waarde van de woning heeft gekregen.

Onvoldoende aannemelijk

De rechtbank is het eens met de bank. Als de vrouw in gemeenschap van goederen getrouwd zou zijn geweest, had er met de echtscheiding ook een afwikkeling van het vermogen moeten plaatsvinden ten aanzien van het koophuis. Ook andere aspecten van het aanbod zijn niet transparant. Zo is de reiskostenvergoeding van de vrouw niet als inkomen opgenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) en is er onduidelijkheid over de informele alimentatie van de ex-partner. Het is niet voldoende aannemelijk dat het vtlb-bedrag, dat in het voorstel is vastgesteld op nul euro, juist is. Het verzoek van de vrouw wordt daarom afgewezen.

ECLI:NL:RBROT:2022:845

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBROT:2022:845, FT EA 21/1546 | 15-02-2022