Als een overledene bij leven geen duidelijke keuze heeft gemaakt voor begraven of cremeren, kan er zo maar ruzie in de familie ontstaan. Dat kan ook als onbekend is wat er met de as moet gebeuren.
Als een 45-jarige man plotseling overlijdt, ontstaat er binnen de familie een conflict over de vraag of hij moet worden begraven of gecremeerd. De overledene zelf had hierover bij leven geen duidelijke keuze gemaakt.
Opdrachtgever
Na het overlijden neemt de partner van de overledene contact op met de uitvaartverzekeraar. Een broer van de overledene wordt formeel de opdrachtgever voor de uitvaart. Tegen de zin van de dochters van de overledene, die stellen dat hun vader wilde worden begraven, kiest de broer voor crematie. De Wet op de lijkbezorging bepaalt dat het crematorium de asbus van de overledene minimaal een maand onder zich houdt. De dochters vrezen dat de broer de as daarna een ‘verkeerde’ bestemming zal geven en leggen beslag op de asbus. De rechtbank Overijssel bepaalt dat de broer niet alleen kan bepalen wat er met de as gebeurt, maar ook dat de dochters de asbus niet mee naar huis krijgen. Tegen dat vonnis gaan de dochters in beroep bij de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Wet op de lijkbezorging
De Wet op de lijkbezorging bepaalt dat een uitvaart in principe geschiedt overeenkomstig de wens of vermoedelijke wens van de overledene. In die wet staat ook dat de asbus ter beschikking wordt gesteld aan degene die de opdracht tot de crematie gaf. Dat is de broer. Tot slot staat in die wet dat deze persoon ook de bestemming van de as kan bepalen, zolang hij maar de wens of de vermoedelijke wens van de overledene in acht neemt.
Asbestemming
De dochters vertrouwen dat niet. De broer liet de overledene al cremeren, terwijl de overledene – volgens de dochters – liever wilde worden begraven. Ook bij de asbestemming zal hij de wens van de overledene niet respecteren, vrezen zij. Het hof constateert dat de keuze voor cremeren of begraven onder grote tijdsdruk moest worden gemaakt, nu de overledene daarover niets had bepaald. Het hof neemt aan dat de broer bij zijn besluit tot cremeren meende en kon menen dat hij daarmee handelde in overeenstemming met de vermoedelijke wens van de overledene. Zo had de overledene een crematiepolis, wat erop duidt dat begraven niet zijn voorkeur had.
Verdelen
De broer krijgt de asbus, maar moet daar wel langer dan normaal, namelijk drie maanden, op wachten. Daarna moet hij de as verdelen: de helft is voor de dochters, de andere helft voor de moeder van de overledene.
ECLI:NL:GHARL:2022:5235
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2022:5235