Onderbouwing financiële positie bepalend voor toewijzen huis bij echtscheiding

1 mei 2022 | Personen- en familierecht

In een conflict over de toedeling van het echtelijk huis van een gescheiden stel heeft de rechtbank de eerste mogelijkheid tot het overnemen van de woning terecht aan de vrouw toegewezen, zo beslist het hof in hoger beroep.

Wanneer een man en een vrouw uit elkaar gaan, ontstaat er discussie over de echtelijke woning. De rechtbank Den Haag heeft in 2014 de echtscheiding uitgesproken en daarbij bepaald dat de vrouw voorlopig in het huis mag blijven wonen. De man wordt daarna door de advocaat van de vrouw gesommeerd het huis te verlaten.

De vrouw en man slagen er vervolgens niet in om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bij de notaris te realiseren. De man laat daarop conservatoir beslag op het huis leggen, waarna de zaak bij de rechtbank Den Haag belandt.

De rechtbank deelt de woning en hypotheek in 2022 toe aan de vrouw, met de voorwaarde dat zij hiervoor binnen drie maanden de benodigde financiering regelt. Pas als zij hier niet aan voldoet, gaat het huis naar de man, mits hij hiervoor de financiering op tijd rond krijgt. Beide partijen gaan in hoger beroep.

De man stelt dat er, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, tussen hem en de vrouw is afgesproken dat hij na de scheiding het huis zou krijgen. Ook zou hij zijn best hebben gedaan om de financiering voor de woning rond te krijgen, maar dit is door toedoen van de vrouw niet op tijd gelukt, zo stelt hij.

De vrouw wil een aanvulling van het vonnis: ze eist dat het conservatoir beslag wordt opgeheven. Daarnaast wil zij dat de man een dwangsom krijgt opgelegd als hij niet meewerkt aan de verkoop en levering van het huis aan haar.

Financiering

Het gerechtshof Den Haag oordeelt als volgt. De vrouw heeft in 2018 per e-mail verschillende voorstellen gedaan om tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen, waarop de man heeft geantwoord dat hij het huis graag wil overnemen. De vrouw heeft hem daarna gevraagd haar binnen een maand te laten weten of hij de financiering heeft kunnen regelen. In het rondkrijgen van die financiering is hij niet geslaagd.

Uit deze correspondentie blijkt dat het de bedoeling van de vrouw was om de man de mogelijkheid te bieden het huis over te nemen onder de voorwaarde dat hij de financiering binnen een redelijke termijn zou regelen, zo concludeert het gerechtshof. Het voorstel van de vrouw moet volgens het hof worden gezien in het licht van de onverdeeldheid van de huwelijksgoederengemeenschap sinds de scheiding in 2014, de herhaaldelijk aan de man duidelijk gemaakte wens van de vrouw om die onverdeeldheid te stoppen en de tevergeefse pogingen van het stel en de notaris om tot een verdeling te komen. Tegen die achtergrond ligt het niet voor de hand dat het de bedoeling van de vrouw was om in te stemmen met toedeling van het huis aan de man zonder inachtneming van een redelijke termijn, aldus het hof. De man beroept zich dan ook tevergeefs op een onvoorwaardelijke afspraak.

Uit de door de vrouw overgelegde financiële documenten blijkt bovendien dat het voor haar financieel mogelijk is om het huis over te nemen. De man daarentegen heeft dit niet goed financieel onderbouwd. Hem is daarom terecht niet de eerste mogelijkheid geboden om het huis over te nemen.

Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en heft het beslag op het huis op. Er wordt geen dwangsom opgelegd: aan een prikkel tot nakoming van de verplichtingen van de man is geen behoefte meer, aldus het hof.

ECLI:NL:GHDHA:2022:699

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2022:699 200.289.617/01 | 31-01-2022