Een door ouders verzochte omgangsregeling wordt door de rechtbank afgewezen, omdat de regeling volgens de rechtbank ernstig nadeel kan opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De ouders hebben wel recht op informatie over het kind.
Het nu 10-jarige kind is direct na de geboorte in 2012 uit huis geplaatst. Het ouderlijk gezag is in 2015 beëindigd en Bureau Jeugdzorg is tot voogd benoemd. Een jaar later is de voogdij overgedragen aan de pleegouders, bij wie het kind sinds juli 2012 woont. In 2013 is bij het kind de diagnose Foetaal Alcoholspectrumstoornis (FASD) vastgesteld. Zijn gedrag voldoet ook aan de criteria van een autismespectrumstoornis en hij functioneert op moeilijk lerend niveau.
De ouders hadden één keer per drie maanden begeleide omgangsmomenten met het kind, maar hebben hem sinds december 2019 niet meer gezien. Ook worden ze door de pleegouders niet meer over hem geïnformeerd.
Band tussen ouders en kind
De ouders vragen de rechtbank Noord-Nederland nu een omgangsregeling vast te stellen waarbij zij het kind één keer per maand zes uur mogen zien. Ook willen zij één keer per maand over het kind geïnformeerd worden en een foto van hem ontvangen. Het is in het belang van het kind dat de band tussen hem en de ouders niet wordt verbroken, stellen zij. Op basis van de informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 1:377b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hebben zij ook recht om informatie over hun kind te krijgen.
Belang van het kind
Het herstel van het contact is niet in het belang van het kind, zo stellen de pleegouders. Dit wordt onderschreven door de kinderarts, de gezondheidszorgpsycholoog-orthopedagoog en de begeleiders van het Leger des Heils, dat als contactinstantie voor de pleegouders fungeert. In de afgelopen jaren zijn de omgangsmomenten niet goed en niet volgens de afspraken verlopen. Na elke omgang moest het kind zijn prikkels verwerken en was de jongen nog dagen van slag, wat zich uitte in schreeuwen en agressief gedrag, aldus de pleegouders. Ook zouden de ouders in het verleden nooit gereageerd hebben op foto’s of berichten die de pleegouders stuurden. De pleegouders willen de vertrouwensband met het kind niet beschadigen door nu weer informatie naar de ouders te gaan sturen.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert ook om geen omgangregeling vast te leggen. De door de pleegouders geraadpleegde deskundigen hebben aangegeven dat omgang op dit moment niet in het belang is van het kind en in zijn nadeel werkt, en dit advies dient serieus genomen te worden. De Raad adviseert de rechtbank wel om een informatieregeling vast te leggen, daar hebben de ouders recht op. Maar hier zou een neutrale partij bij betrokken moeten worden.
Nadeel voor ontwikkeling
Naar het oordeel van de rechtbank levert de omgang voor het kind zodanig ernstig nadeel op voor zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling, dat het niet in zijn belang is een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek van de ouders dan ook af.
Aangezien de ouders geen omgang met het kind kunnen hebben, is het wel in hun belang dat zij informatie over het kind en foto's krijgen om zo een band met het kind te kunnen blijven behouden. De rechtbank stelt daarom een informatieregeling vast waarbij de pleegouders elke drie maanden informatie en een foto sturen aan het Leger des Heils, die deze vervolgens doorstuurt naar de begeleiders van de ouders. De ouders zijn hiermee tijdens de mondelinge behandeling van de zaak bij de rechtbank akkoord gegaan.
ECLI:NL:RBNNE:2022:2197