Een mentorschap kan worden ingesteld wanneer een meerderjarige zijn of haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard niet meer behoorlijk kan waarnemen.
Een vrouw is voor brandstichting veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Ook is er een terbeschikkingstelling met dwangverpleging uitgesproken voor de duur van maximaal vier jaar. Hiertegen is de vrouw in hoger beroep gegaan en deze procedure is nog niet afgerond.
Op verzoek van haar bewindvoerder heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld over de vrouw wegens haar lichamelijke en geestelijke toestand en een mentor benoemd. Ook hiermee is de vrouw het niet eens. Ze vraagt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden daarom de beschikking te vernietigen en het verzoek tot het instellen van het mentorschap alsnog af te wijzen.
Mentorschap
Volgens artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een mentorschap instellen als een meerderjarige als gevolg van zijn of haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn of haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
De vrouw is onvoldoende in staat deze belangen zelf behoorlijk waar te nemen, aldus het hof. Het hof baseert dit oordeel op het feit dat de vrouw kampt met verschillende lichamelijke beperkingen en psychiatrische aandoeningen, zoals complexe ptss en chronische suïcidaliteit. In de periode van eind 2019 tot eind 2020 is zij 11 keer opgenomen geweest op de spoedeisende hulp.
Detentieongeschikt
De vrouw heeft 24-uurszorg nodig en is begin dit jaar ‘detentieongeschikt’ verklaard. Ook laat zij niet altijd hulpverlening toe en staat zij niet toe dat haar hulpverleners onderling informatie delen. Regie en coördinatie zijn in haar situatie van belang en een mentorschap kan hieraan bijdragen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep af te wachten en bekrachtigt de bestreden beschikking.
ECLI:NL:GHARL:2022:4095