Meewerken aan DNA-test om biologisch vaderschap vast te stellen in beginsel verplicht

15 maart 2022 | Personen- en familierecht

Als een zoon rond de 40 jaar is, wil hij zekerheid over wie zijn biologische vader is, bij wie hij niet is opgegroeid en met wie hij geen contact heeft. De man wil geen DNA afstaan, maar de Hoge Raad vindt dat het belang van de zoon zwaarder weegt.

Een man en een vrouw hebben in 1967 een relatie gehad. Een jaar later krijgt de vrouw een zoon. Zij trouwt in 1969 met iemand die niet de biologische vader is. Hij is wel de wettige vader van het kind. De zoon vraagt de vermoedelijke biologische vader meerdere keren DNA af te staan, maar de man werkt hier niet aan mee. Dat moet hij wel doen, oordeelt de rechtbank Amsterdam. Het grondrecht van een kind om zijn familie te leren kennen weegt zwaarder dan het belang van de man om niet mee te werken.

Respect voor privéleven

Het gerechtshof Amsterdam vernietigt het vonnis van de rechtbank. Het recht om te weten van welke ouders iemand afstamt is niet absoluut en staat tegenover het fundamentele recht (respect voor het privéleven) van de potentiële vader om de afstamming verborgen te houden, aldus het hof. Hoewel in beginsel het belang van het kind prevaleert, is dat hier anders. De zoon weet al meer dan 40 jaar dat de man zijn biologische vader is en had daarover zelf geen twijfel. Hij wil bovendien geen contact met zijn biologische vader, die inmiddels bijna 80 jaar is. De inmenging van de zoon in zijn persoonlijke leven heeft bij de biologische vader geleid tot een depressieve stoornis, waarvoor hij naar een psycholoog is gegaan. Zijn belang bij het voorkomen van (verdere) inmenging in zijn privéleven weegt zwaarder dan het belang van het kind dat volstrekte zekerheid wil over wie zijn verwekker is, zo beslist het hof.

Eigen identiteit

De Hoge Raad ziet dat anders. Het recht van het kind op het verkrijgen van informatie over de eigen biologische afstamming gaat voor, ook als de vermoedelijke biologische vader een DNA-test moet ondergaan. Zo'n test is een relatief geringe inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het gerechtshof heeft, aldus de Hoge Raad, onvoldoende ingezien dat het belang bij het verkrijgen van informatie over de eigen afstamming in de eerste plaats is gelegen in het kunnen vormen en ontwikkelen van een eigen identiteit en persoonlijkheid, en dat dit belang voorrang heeft boven dat van de vermoedelijke biologische vader om de informatie niet prijs te geven. Dat geldt zelfs als het kind via zijn afstamming niet eens wil weten of er erfelijke aandoeningen kunnen zijn, of om familiecontact tot stand te brengen.

ECLI:NL:HR:2022:349

 

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2022:349 | 14-03-2022