Als een medische behandeling voor een minderjarig kind noodzakelijk is om ernstig gevaar voor zijn gezondheid af te wenden, en de gezaghebbende ouder hiervoor geen toestemming geeft, kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen.
Het gezag over een minderjarige jongen wordt uitgeoefend door de moeder. Bij beschikking van 26 september 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van het kind verleend in een pleeggezin voor twee weken, vanwege de onveilige thuissituatie. Na verlenging van de ondertoezichtstelling is de machtiging uithuisplaatsing verleend tot 28 januari 2023.
Vervangende toestemming
Op 14 oktober dient de gecertificeerde instelling van de jeugdbescherming en jeugdreclassering (de GI) bij de kinderrechter van de rechtbank Limburg telefonisch een verzoek in voor vervangende toestemming voor een medische behandeling van de jongen. Die bestaat uit het toedienen van door de huisarts voorgeschreven medicatie voor de duur van drie dagen (vrijdag 14, zaterdag 15 en zondag 16 oktober 2022).
Ernstig gevaar
De rechtbank Limburg oordeelt als volgt. Op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van een minderjarig kind jonger dan 12 jaar, als die behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van dat kind af te wenden en de gezaghebbende ouder de toestemming ervoor weigert.
Op grond van artikel 800, lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen beschikkingen tot het neme van voorlopige kinderbeschermingsmaatregelen alleen aanstonds, en zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, genomen worden als de behandeling van het daartoe ingediende verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind. Hoewel de kinderrechter dus in het algemeen pas mag beslissen wanneer alle belanghebbenden voorafgaand zijn gehoord, kan hiervan in uitzonderlijke situaties worden afgeweken als sprake is van spoedeisendheid.
Zorgelijk gedrag
De kinderrechter is in deze zaak van oordeel dat op basis van wat de GI heeft aangevoerd sprake is van zo'n uitzonderlijke situatie waarin de spoedeisendheid vraagt om een onmiddellijke beslissing. De jongen vertoont namelijk na het bezoek van zijn moeder op 14 oktober zeer zorgelijk gedrag. Zo is hij erg angstig en heeft hij heftige woedeaanvallen. Hij smeert zijn ontlasting op de muur en stopt die in zijn mond en slaapt niet of nauwelijks door nachtmerries. Zowel de GI als pleegzorg zijn ingeschakeld. De GI heeft contact opgenomen met de huisarts, die rustgevende medicatie heeft voorgeschreven. De moeder weigert echter toestemming te geven voor het toedienen van medicijnen en zegt het zorgelijke gedrag van het kind niet te herkennen.
Proportioneel
De kinderrechter heeft tot slot meegewogen dat de GI zelf niet aan de rechtbank kan vragen om het gezag van de moeder (deels) te schorsen, als een medische behandeling voor een minderjarige noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent daarvoor toestemming weigert. In zo'n geval kan de rechtbank de GI met de voorlopige voogdij belasten. Het is, zo redeneert de kinderrechter, echter de vraag of deze vergaande maatregel in dit geval proportioneel is, nu met de minder vergaande maatregel van vervangende toestemming van de kinderrechter hetzelfde doel bereikt kan worden.
Op grond van dit alles is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van de jongen noodzakelijk is dat hij de medische behandeling krijgt. De rechter verleent hiervoor daarom vervangende toestemming en verklaart die beschikking direct uitvoerbaar, en bepaalt daarnaast dat de belanghebbenden later in oktober ter zitting zullen worden gehoord.
ECLI:NL:RBLIM:2022:8140