Hoge Raad: pensioenpremies vallen niet onder WHOA

28 februari 2022 | Insolventierecht

Een exploitant van een hotel met financiële problemen biedt zijn schuldeisers een akkoord aan op basis van de WHOA (Wet homologatie onderhands akkoord). Een pensioenfonds, dat een vordering voor achterstallige pensioenpremies heeft, stemt tegen het akkoord. De rechtbank Amsterdam stelt in dit kader een prejudiciële vraag over aan de Hoge Raad.

Volgens het akkoord zou het pensioenfonds 8,85 procent van de vordering ontvangen. Het pensioenfonds gaat hier echter niet mee akkoord. Het fonds stelt dat er geen akkoord kan worden gesloten, omdat de pensioenpremies volledig moeten worden afgedragen. Daarbij beroept het fonds zich op de Faillissementswet (artikel 369 lid 4), waarin staat dat de WHOA niet van toepassing is op de rechten van werknemers in dienst van de schuldenaar die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten.

De rechtbank Amsterdam stelt hier vervolgens de prejudiciële vraag over aan de Hoge Raad: is de WHOA van toepassing op achterstallige pensioenpremies?

Rechten van werknemers

De Hoge Raad volgt de argumentatie van het pensioenfonds. In artikel 369 lid 4 van de Faillissementswet is bepaald dat het onderhands akkoord geen wijzigingen kan aanbrengen in verplichtingen van de schuldenaar jegens zijn werknemers op basis van een arbeidsovereenkomst. Ook staat er in het wetsartikel dat een onderhands akkoord geen wijzigingen kan aanbrengen in de rechten van werknemers op basis van de arbeidsovereenkomst en titel 10 van Boek 7 BW, en dat de rechtspositie van werknemers niet kan worden gewijzigd door een onderhands akkoord.

Een werknemer heeft recht op betaling van premies aan een bedrijfstakpensioenfonds door de werknemer. Wanneer een vordering van achterstallige premies zou worden betrokken in een onderhands akkoord, wordt er afbreuk gedaan aan dit recht van de werknemer. Dit zou de pensioenopbouw van werknemers in gevaar kunnen brengen, zo stelt de Hoge Raad.

De WHOA is daarom niet van toepassing op een vordering voor achterstallige premies van een bedrijfstakpensioenfonds: de pensioenpremies kunnen niet betrokken worden in het onderhandse akkoord.

Daarnaast merkt de Hoge Raad op dat de in artikel 369 lid 4 vermelde afkoelingsperiode die door de rechter afgekondigd kan worden, zich niet kan uitstrekken tot de rechten van werknemers. Deze afkoelingsperiode geldt dus ook niet voor de vorderingen van een bedrijfstakpensioenfonds voor pensioenpremies.

ECLI:NL:HR:2022:328

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2022:328, 21/03643 | 27-02-2022