Bij een controle van een vestiging van een hamburgerketen zonder alcoholvergunning worden in een afgesloten ruimte flessen drank gevonden, waarna de burgemeester de eigenaar een boete oplegt op grond van de Drank- en Horecawet. Bij een tweede controle worden er weer drankflessen aangetroffen, waarna een tweede boete volgt. Zijn de boetes terecht opgelegd?
De eigenaar heeft tegen de eerste boete wel en tegen de tweede boete geen bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd met het bezwaar tegen de eerste boete uit hij zijn bezwaar tegen het voornemen van de burgemeester om de tweede boete op te leggen. Later zegt hij dat hij daarmee bedoeld heeft bezwaar te maken tegen de tweede boete.
Het bezwaar van de man tegen de eerste boete wordt ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de tweede boete niet-ontvankelijk, waarna hij in beroep gaat bij de rechtbank Den Haag. Hij stelt dat de drank niet bedoeld was voor de verkoop. Zijn onderneming is namelijk vooral een bezorgbedrijf en op het bestelmenu staat ook geen alcohol. De flessen die bij de tweede controle zijn aangetroffen, waren per ongeluk blijven staan. Daar zat nog steeds dezelfde hoeveelheid drank in, waaruit ook zou blijken dat het niet de bedoeling was de flessen te verkopen.
Voorraad
De burgemeester verwijst bij zijn beslissing naar het advies van de bezwarencommissie. Daarin staat dat de aanwezigheid van flessen sterke drank binnen de bedrijfsvestiging, de hoeveelheid aangetroffen sterke drank en de nabijheid daarvan ten opzichte van de ruimte die voor het publiek toegankelijk is, nadrukkelijk suggereren dat sprake is van een voorraad. Volgens de bezwarencommissie is daarbij ook relevant dat er tijdens de inspectie niemand was die toegang kon geven tot de afgesloten ruimte met keukenvoorzieningen en dat bij een deel van de drankflessen een etiket ontbrak. De eigenaar stelt echter dat de afgesloten ruimte een privéruimte is, die altijd gesloten is als hij er niet is.
Argumenten niet ongeloofwaardig
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de omstandigheden in deze zaak aanleiding geven voor een vermoeden dat de drankflessen niet voor eigen gebruik waren. Zij wijst erop dat volgens vaste rechtspraak de bewijslast ligt bij het bestuursorgaan, hier de burgemeester, en dat bij twijfel de betrokkene het voordeel van de twijfel krijgt. Het aantal flessen dat gevonden is, is volgens de rechtbank niet zo groot dat al op basis daarvan kan worden gesteld dat ze niet voor eigen gebruik bedoeld waren. Hoewel het merkwaardig is dat er geen etiket op zat, sluit dit eigen gebruik niet uit. De door de eigenaar naar voren gebrachte argumenten zijn bovendien niet ongeloofwaardig, zo oordeelt de rechtbank, die het beroep tegen de eerste boete daarom gegrond acht. Deze boete van 1.360 euro moet dan ook vervallen.
Het bezwaar tegen de tweede boete is door de eigenaar te vroeg ingediend en daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel daarover.
ECLI:NL:RBDHA:2022:1316