Forse prijsverlaging elektrische auto na aankoop? Pech voor koper

14 april 2023 | Civiel recht

Een bedrijf koopt een exclusieve elektrische auto. Vijf maanden later blijkt de prijs van dit model fors verlaagd te zijn. Het bedrijf vraagt bij de rechtbank tevergeefs om ontbinding van de overeenkomst en een schadevergoeding. Hoe oordeelt het hof Amsterdam?

Een vestiging van een grote pizzaketen koopt een elektrische auto bij een autodealer. Enkele maanden later, na een wijziging van de bijtellingsregels voor elektrische wagens, verlaagt deze dealer de prijs van dit model van € 150.000 naar € 98.300. Het pizzabedrijf klaagt daarop bij de dealer over deze forse prijsverlaging en vraagt om een tegemoetkoming. Het autobedrijf weigert dit. 

Tientallen reparaties

Na de aankoop heeft het pizzabedrijf de elektrische auto zo’n 30 dertig keer naar de dealer teruggebracht voor een servicebeurt. Daarbij zijn – onder garantie kosteloze – allerlei reparaties uitgevoerd. In een expertiserapport wordt de toestand van de wagen daarna als ‘goed’ gekwalificeerd.

Geen tekortkoming in nakoming

Het pizzabedrijf stapt naar de rechtbank Amsterdam. Het wil dat de koopovereenkomst ontbonden wordt en dat de autodealer aansprakelijk wordt gesteld voor alle schade. Deze vorderingen worden afgewezen. Het beroep slaagt niet, zo beslist de rechtbank, omdat de prijsverlaging in het licht van de gewijzigde bijtellingsregels op de gebruikelijke manier via vraag en aanbod tot stand is gekomen. De enkele omstandigheid dat de prijsverlaging fors was, maakt niet dat de autodealer geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. Ook de prijsverlaging levert op zichzelf geen tekortkoming in de nakoming op, nu onduidelijk is welke verplichting uit de overeenkomst daarmee zou zijn geschonden. De rechtbank ziet ook niet in waarom het pizzabedrijf op grond van de overeenkomst mocht verwachten dat de prijs van dit model niet flink zou kunnen dalen: dat het om een dure, exclusieve auto gaat, is daarvoor niet voldoende. 

Onvoorziene omstandigheden

Het pizzabedrijf gaat in hoger beroep, maar ook dat slaagt niet. Het hof stelt voorop dat de rechtbank de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden, als sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De lat die daarbij geldt is hoog, zo volgt uit de rechtspraak, en van de rechter wordt terughoudendheid verwacht. 

Aan deze hoge lat is volgens het hof in deze zaak niet voldaan. De stelling dat niet voorzienbaar was dat de autodealer de prijzen van dit model zou verlagen, is hiervoor in ieder geval onvoldoende. Ook de stelling dat de prijsverlaging een negatieve invloed zou hebben op de restwaarde van de auto volstaat niet. 

Fiscale voordelen

Zelfs als wel sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden in de zin van de wet, zou dat volgens het hof op zichzelf onvoldoende zijn voor rechterlijk ingrijpen in de overeenkomst. Het pizzabedrijf heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat die onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de autodealer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet zou mogen verwachten. Het hof vindt hierbij van belang dat de autodealer gemotiveerd heeft aangevoerd dat de pizzaketen door de prijsdaling geen schade heeft geleden, nu het door de levering in 2018 fiscale voordelen heeft gehad. 

Mankementen

Voor zover het pizzeriabedrijf nog heeft willen aanvoeren dat de staat van de auto door de mankementen ertoe leidt dat de autodealer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten is ook dat niet voldoende onderbouwd. Daarbij wijst het hof op het expertiserapport dat is opgesteld na de reparatiewerkzaamheden. Dat de auto vaak gerepareerd moest worden, maakt dit niet anders. Ook de overige grieven falen. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

ECLI:NL:GHAMS:2023:788

 

 

Bron:Gerechtshof Amsterdam| jurisprudentie| ECLI:NL:GHAMS:2023:788 200.296.847/01| 03-04-2023