Ex-werknemer met opeisbare vordering vraagt faillissement aan van bedrijf

19 januari 2022 | Insolventierecht

Een ex-werknemer heeft een opeisbare vordering van ruim 2.700 euro op haar ex-werkgever. Zij stelt belang te hebben bij het faillissement van het bedrijf en vraagt bij de rechtbank het faillissement aan van de onderneming.

De vordering van de ex-werknemer bestaat uit het nettosalaris en een reiskostenvergoeding over de maanden november en december 2021. Hoewel het bedrijf heeft toegezegd dit bedrag te betalen, heeft de vrouw niets ontvangen. Ook drie andere werknemers hebben al maanden geen salaris gekregen. Reden voor de ex-werknemer om bij de rechtbank Rotterdam het faillissement aan te vragen van het bedrijf van haar ex-werkgever. 

Volgens de eigenaar van het bedrijf zijn er al afspraken gemaakt om het door de ex-werknemer gevraagde bedrag op korte termijn te betalen. Het bedrijf is op dit moment niet in staat om dit bedrag te betalen, maar het verwacht op korte termijn geld te krijgen van de Belastingdienst. Daarmee zou volgens de eigenaar van het bedrijf de openstaande vordering kunnen worden voldaan. Hij vraagt de rechtbank daarom het verzoek van de ex-werknemer tot faillietverklaring af te wijzen. Het bedrijf wil de bedrijfsvoering voortzetten en heeft ook projecten in de planning staan om uit te voeren.

Eerdere toezeggingen

De ex-werkgever is door de rechtbank meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de vordering van de ex-werknemer te voldoen, maar de betaling heeft niet plaatsgevonden. Met een door het bedrijf ingediend nader aanhoudingsverzoek is de ex-werknemer niet akkoord gegaan. Nu de eigenaar van het bedrijf meerdere keren de kans heeft gekregen om te betalen en zijn toezeggingen niet is nagekomen, heeft de ex-werknemer belang bij een faillissement op korte termijn, zo beslist de rechtbank. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat niet duidelijk is of het bedrag dat de bedrijfseigenaar van de Belastingdienst stelt te moeten ontvangen voldoende zal zijn om de ex-werknemer te betalen. De rechtbank wijst het verzoek om faillietverklaring daarom toe.

ECLI:NL:RBROT:2022:187

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBROT:2022:187, 615526 FT RK 21.389 | 18-01-2022