Biologische vader heeft recht op inhoudelijke belangenafweging bij beoordeling omgangsregeling

29 november 2021 | Personen- en familierecht

Een biologische vader heeft een verzoek ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. Heeft hij bij de beoordeling ervan recht op een inhoudelijke belangenafweging? Het hof Arnhem-Leeuwarden vindt van wel.

De man heeft het kind met toestemming van de moeder erkend en is daarmee de juridische vader geworden. De rechtbank heeft hem ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met het kind, maar de moeder is het hier niet mee eens. Ze vraagt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking te vernietigen en het omgangsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. 

Geen 'family life'

Het hof vindt, anders dan de rechtbank, dat geen sprake is van 'family life' tussen de biologische vader en het kind. De man en de moeder van het kind hadden tijdens de zwangerschap geen affectieve relatie en de man en het kind hebben elkaar nooit gezien. Maar een niet-ontvankelijkheidsverklaring zonder inhoudelijke belangenafweging kan in strijd zijn met het in artikel 8 EVRM beschermde recht op privéleven, aldus het hof. Het hof wijst daarbij op jurisprudentie van het EHRM waaruit volgt dat de vaststelling van de juridische betrekkingen tussen een biologische vader en een kind, en daarmee de vraag of die vader recht heeft op toegang tot dit kind, een belangrijk deel zijn van de identiteit van de vader en van zijn privéleven. Het beantwoorden van de vraag of inmenging noodzakelijk is vereist daarom een inhoudelijke afweging van alle belangen, met het belang van het kind voorop. 

Inmenging op recht op privéleven

Volgens het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de man voldoende onderbouwd dat sprake is van bijkomende feiten of omstandigheden die maken dat het contact met en toegang tot het kind een belangrijk deel vormen van zijn identiteit. Zo heeft hij twee maanden voor de geboorte een verzoekschrift om erkenning ingediend. Nadat uit DNA-onderzoek bleek dat hij de biologische vader is diende hij een omgangsverzoek in. Al bijna vijf jaar spant hij zich in om contact met het kind te krijgen. Zijn wens tot omgang is aantoonbaar en serieus, aldus het hof. De beslissing over de vraag of er een contactregeling moet komen betekent dan ook een inmenging op zijn recht op privéleven. Daarom heeft hij bij de beoordeling van zijn verzoek recht op een inhoudelijke belangenafweging. 

Belang van het kind

Een niet-ontvankelijkverklaring is volgens het hof bovendien in strijd met het recht op privéleven van het kind. Daarbij weegt het hof mee dat de Raad voor de Kinderbescherming er tijdens de zitting op heeft gewezen dat het uitgangspunt is dat ieder kind het recht heeft om zijn beide biologische ouders te leren kennen. Ook gaf de raad mee dat de kans groot is dat een kind in de puberteit problemen krijgt wanneer het bij een van die ouders wordt weggehouden.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2021:10825

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2021:10825 200.293.365 | 22-11-2021