Belangenafweging bij verzoek om dwangakkoord

23 maart 2022 | Insolventierecht

Schuldeisers hoeven niet akkoord te gaan met een voorstel van een schuldenaar om slechts een deel van de schulden af te lossen. De rechter kan schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden daartoe dwingen.

Een ondernemer heeft forse schulden opgebouwd, ruim 220.000 euro. Om een faillissement af te wenden doet hij een voorstel aan zijn preferente schuldeisers: zij krijgen 4 procent van hun vordering, gewone schuldeisers 2 procent, dat alles tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.

Dwangakkoord

De bank (vordering: 53.260 euro) gaat niet akkoord met dit voorstel, andere schuldeisers ook niet. De ondernemer vindt dat onredelijk. Hij zegt al het mogelijke te hebben gedaan om dit percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Omdat zij het aanbod afwijzen, vraagt de ondernemer de rechtbank Den Haag hen te dwingen akkoord te gaan. Zo’n verzoek tot oplegging van een zogenoemd dwangakkoord kan worden toegewezen als de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie, en als het onredelijk is dat een schuldeiser weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.

Afloscapaciteit

Toen de ondernemer ruim drie jaar geleden zijn bedrijf beëindigde, bedroeg de schuldenlast 57.150 euro, nu bijna vier keer zoveel. Dat verschil kan hij niet verklaren. De rechtbank kan er niet van uitgaan dat er in het minnelijk traject een correcte inventarisatie van de schulden heeft plaatsgevonden. Ook is in het minnelijk traject een te lage afloscapaciteit gepresenteerd. De ondernemer werkt parttime (90 procent), zodat er ook niet van kan worden uitgegaan dat het voorstel is gebaseerd op de maximale verdiencapaciteit van de man.

Belangenafweging

De rechtbank stelt dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die ertoe leidt dat hij afstand moet doen van de rest van de vordering. De ondernemer dient aan te geven waarom zijn belang en dat van de instemmende schuldeisers zwaarder moeten wegen dan het belang van de weigerende schuldeisers. Dat lukt deze ondernemer niet. Nu het onvoldoende aannemelijk is dat het minnelijke schuldregelingstraject correct is uitgevoerd, niet vaststaat dat de ondernemer niet méér kan bieden dan hij doet (door zelf meer uren te werken) en omdat hij de belangenafweging onvoldoende heeft onderbouwd, wordt het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord afgewezen.

ECLI:NL:RBDHA:2022:2324

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:2324

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:RBDHA:2022:2324 | 22-03-2022