Belang van het kind bij de beslissing over het ouderlijk gezag

3 november 2021 | Personen- en familierecht

Het ouderlijk gezag eindigt van rechtswege als een kind 18 jaar wordt. De rechter kan het ouderlijk gezag eerder beëindigen, bijvoorbeeld omdat het kind door de ouders mishandeld wordt. Die beslissing is zowel voor het kind als de ouder ingrijpend, waardoor een zorgvuldige belangenafweging door de rechter nodig is. Het belang van het kind staat hierbij voorop.

Als een ouder niet voor zijn kind kan zorgen of als een kind ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling, kan het ouderlijk gezag worden beëindigd door de rechter. Het beëindigen van het gezag wordt in het belang van het kind gedaan; het zorgt ervoor dat het kind veilig op kan groeien. Meestal gaat er een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing aan de beëindiging van het gezag vooraf. Als de begeleiding door jeugdzorg niet voor verbetering zorgt, wordt de Raad van Kinderbescherming ingeschakeld. De Raad besluit of er bij de kinderrechter een verzoek wordt ingediend tot beëindiging van het ouderlijk gezag. 

Ouderlijk gezag vader beëindigd door het gerechtshof

De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland om zijn gezag te beëindigen. Daarom verzoekt hij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar zijn opvoedvaardigheden. Het hof besluit de beslissing van de kinderrechter in stand te houden en stelt geen onderzoek in. Het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over de plek waar zij mogen opgroeien weegt volgens het hof zwaarder dan het belang van de vader om het gezag over zijn kinderen te behouden. De vader heeft lange tijd hulp gekregen bij de opvoeding van zijn kinderen, maar het lukte hem niet om de thuissituatie te verbeteren. Door alles wat de kinderen hebben meegemaakt is hun opvoeding extra moeilijk en de vader is daar volgens het hof niet toe in staat.

https://linkeddata.overheid.nl/document/ECLI:NL:GHARL:2021:9719

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2021:9719 200.296.313/01 | 11-10-2021