Een fabrikant van autostoeltjes voor kinderen hoort in maart 2021 van de RDW dat de typegoedkeuring voor een bepaald stoeltype wordt ingetrokken. Nadat de fabrikant tegen dit besluit beroep heeft ingesteld, vraagt hij de voorzieningenrechter tevergeefs om een voorlopige voorziening te treffen.
De fabrikant produceert één type autostoel, waarvan er daarnaast 3 aangepaste versies bestaan. Voor alle versies is een zogenoemde 'typegoedkeuring' afgegeven, waarmee de stoeltjes verhandeld mogen worden in de verdragstaten van de Verenigde Naties. Een van de vereisten voor goedkeuring is dat er een conformity of production plan (CoP-plan) wordt aangeleverd, waarin wordt gegarandeerd dat de stoeltjes worden gemaakt conform de typegoedkeuring.
Uit een door de RDW in juli 2020 uitgevoerde audit blijkt dat er in dit CoP-plan sprake is van een aantal belangrijke non-conformiteiten, waarna de fabrikant is gevraagd om voor een oplossing te zorgen. Hij slaagt hier niet in. Zo zijn de labels en markeringen op een andere plek bevestigd dan bij de typegoedkeuringen en is niet bewezen dat de juiste testen zijn uitgevoerd. Ook ontbreekt een reactieplan voor het geval dat een test faalt.
De fabrikant heeft tegen het besluit van intrekking van de goedkeuring op 27 oktober 2021 beroep ingesteld. Op 8 december 2021 vraagt hij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag om een voorlopige voorziening te treffen.
Financiële problemen
In zijn verzoek om een voorlopige voorziening wijst de fabrikant op het spoedeisende belang van de zaak. Zijn fabriek ligt al sinds maart stil en de bodem van de reserves is in zicht. Niet alleen kunnen bijna 19.000 autostoeltjes de markt niet op, ook de enige afnemer van de stoeltjes heeft aangegeven het contract met de fabrikant te willen ontbinden.
Kwetsbare doelgroep
De fabrikant vangt echter bot bij de voorzieningenrechter. In haar beslissing wijst de rechter erop dat de fabrikant zijn verzoek pas 11 maanden na intrekking van de typegoedkeuring heeft ingediend. Hiervoor heeft hij geen aannemelijke verklaring gegeven, terwijl het voor hem al direct na de intrekking van de goedkeuring duidelijk was dat de autostoeltjes niet verkocht mochten worden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de intrekking van de goedkeuring tot een faillissement zal leiden.
Aangezien met de stoeltjes de veiligheid van een kwetsbare doelgroep moet worden gewaarborgd, weegt het besluit om de goedkeuring in te trekken zwaarder dan alle andere belangen, zoals de financiële situatie van de fabrikant. Van belang is ook dat het in het besluit om de goedkeuring in te trekken niet gaat om mogelijke administratieve misverstanden of 'schoonheidsfoutjes' in de productie: er zijn belangrijke voorschriften niet nageleefd. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
ECLI:NL:RBDHA:2022:168